(Louise Marguèrite) Olga van Andel-Ripke |
1892-1969 |
Kinderpsychiater. Publiceerde, vaak samen met haar man, over de groei en ontwikkeling van kinderen en de daaruit voortvloeiende consequenties voor verzorging en opvoeding. Van 1921 tot 1926 was zij directrice van de Rotterdamse opleiding K en O. |
BRON |
I. C. van Houte |
1892–1989 |
Professor Van Houte werd in 1892 in Cadzand geboren. Hij studeerde te Middelburg voor de onderwijzersakte, hiervoor verliet hij op zijn 14e jaar het ouderlijk huis. Via enige jaren ervaring in verschillende gemeenten, waaronder Rotterdam, bij het gewoon lager onderwijs, begon zijn loopbaan in de orthopedagogiek in 1918 met zijn benoeming als onderwijzer aan de Schroeder van der Kolkschool te Amsterdam, een school voor debiele kinderen. Aan deze school, in het hartje van de Jordaan, heeft hij Amsterdam en de sociale problematiek rondom de zwakzinnigheid wel op zeer directe wijze leren kennen. Deze kennismaking en het gevoel van onmacht tegenover de zware problematiek, waarvoor hij werd gesteld, deden hem contact zoeken met de hoogleraren Ph. Kohnstamm en K. H. Bouman. Onder hun leiding begon hij de studie respectievelijk in de pedagogiek en de psychopathologie. Deze studie, uit zuivere interesse geboren, ging in deze eerste jaren nog buiten een officiële opleiding om. Zij leidde later tot de middelbare studie in de pedagogiek, waarin hij als leerling van Kohnstamm een middelbare bevoegdheid behaalde. 'Ik had het geluk in 1925 met prof. Kohnstamm in aanraking te komen. Deze gaf enige lessen aan een groepje leerlingen van de Amsterdamse Kweekschool. Zeer toevallig kwam ik dit te weten, met als gevolg dat een viertal zich bij dit gehoor aansloot. Voor Kohnstamm was dit het begin van zijn feitelijke docentschap en voor mij was het een begin van de pedagogische studie. Na beëindiging van de cursus aan de kweekschoolleerlingen, zette Kohnstamm zijn colleges aan een klein groepje onderwijzers voort op zijn studeerkamer. Ondertussen had Kohnstamm met Gunning en Casimir 'de Vereniging tot opleiding voor de middelbare akten pedagogiek' opgericht. Ik was de eerste van Kohnstamm's leerlingen die de middelbare akte A behaalde. Kohnstamm zette toen de opleiding voor de B-akte op. Ik herinner mij zeer goed het eerste gesprek dat hij met mij daarover voerde. Hij begon met: En nu gaan we eens echt leren filosofisch te denken. Hij introduceerde mij bij prof. K. Herman Bouwman, de psychiater aan het Wilhelminagasthuis. Toen ik na het eerste gesprek prof. Bouwman bij het weggaan groette, voegde hij mij nog toe: En nu eerst eens biologisch leren denken. Op zijn laboratorium werkte ik in mijn beschikbare tijd ongeveer 6 jaar en ik volgde zijn colleges psychopathologie.' Daarna volgde zijn benoeming als hoofd van de Sauvage Noltingschool, eveneens een Amsterdamse school voor debiele kinderen. In 1930 ontving hij de Harmannus Bouman-prijs, genoemd naar de vader van de hierboven vermelde prof. K. Herman Bouman, waardoor het hem mogelijk werd te gaan studeren aan de Universiteit te Jena, in die dagen een vermaard orthopedagogisch centrum. Daar werd zijn eerste leermeester prof. Wilhelm Peters, de psycholoog, met naast hem prof. Argelander. Bij zijn terugkeer werd hij leraar aan de Gemeentelijke Kweekschool te Amsterdam tot 1937. Tijdens dit leraarschap bekwaamde hij zich voor het doctoraal examen in de pedagogiek. In 1936 sloot hij deze studie af met het verdedigen van een proefschrift, bewerkt onder leiding van Prof. Dr. Ph. Kohnstamm. Dit proefschrift 'Leren Doen' is een psychologisch -pedagogische bewegingsstudie die ontstond in de psychiatrische afdeling van het Wilhelmina Gasthuis en tijdens de periode in Jena in de psychiatrische inrichting te Stadtroden. In 1937 verliet hij Amsterdam door zijn benoeming tot hoofdinspecteur van het Buitengewoon Onderwijs. Dit wordt een tienjarige periode van intensieve organisatorische arbeid op het steeds breder wordende terrein der orthopedagogiek. Tijdens het inspectoraat van Prof. Van Houte groeide het aantal scholen voor buitengewoon onderwijs gestadig, ondanks de door de oorlog opgeroepen moeilijkheden. Hij heeft n.l. een zeer groot aandeel gehad in de voorbereiding van het op 31 december 1949 afgekondigde Koninklijke Besluit op het Buitengewoon Onderwijs; zodat aan dit ontwerp de naam Van Houte zou mogen worden verbonden. Dit K.B. opende de weg tot uitbreiding van het Buitengewoon Onderwijs op meer gedifferentiëerde wijze. Toen Prof. Van Houte in 1947 het inspectoraat overdroeg omvatte dit een kleine 200 scholen. In 1947 werd de scheidende hoofdinspecteur benoemd tot Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Hij was reeds sinds 1945/1946 tot bijzonder hoogleraar benoemd vanwege de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. In 1947 volgde zijn benoeming tot directeur van het Nutsseminarium voor Pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Hij volgde in beide functies zijn leermeester Kohnstamm op. Van Houte richtte in Amsterdam mede een instituut op dat zich op experimentele basis zou gaan bezighouden met diagnostische en therapeutische arbeid ten behoeve van kinderen die bestemd zouden zijn om één of andere vorm van buitengewoon onderwijs te ontvangen. Uit zijn inspectorale tijd was hem het beeld bijgebleven van de dikwijls totaal onvoldoende onderzoeken, die aan dergelijke plaatsingen voorafgingen en het gemis aan doordachte therapeutische methoden. Bovendien schiep het nieuwe K.B. consequenties ook op diagnostisch en therapeutisch gebied. Dit instituut werd in Amsterdam opgericht als Gemeentelijk Pedotherapeutisch Instituut en in 1949 werd Prof. Van Houte tot directeur hiervan benoemd. Voor dit instituut werd deze naam gekozen om daarmede verwarring te voorkomen met het Pedologisch Instituut aan de Vrije Universiteit. In 1949 vond onder zijn voorzitterschap tevens het tweede internationale orthopedagogische congres plaats. In 1950 werd hij de eerste academische docent in de orthopedagogiek door zijn benoeming tot buitengewoon hoogleraar op dat wetenschapsterrein in het kader van de sociale pedagogiek binnen de Faculteit der Politieke en Sociale Wetenschappen aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Door de benoeming van Van Houte werd de orthopedagogiek als wetenschapsgebied in Nederland geïntroduceerd. Tevens werd hierdoor de mogelijkheid geschapen op universitair niveau orthopedagogen op te leiden. Tot 1957, het jaar, waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikte, bleef Prof. Van Houte directeur van het hierboven genoemde instituut. In deze periode heeft hij de keurings- en begeleidingswerkzaamheden voor verschillende typen b.l.o.- scholen in teamverband zo doen ontwikkelen, dat hij daardoor stedelijk en landelijk toonaangevende arbeid verrichtte. In de laatste jaren van zijn hoogleraarschap werd de leeropdracht uitgebreid met die voor de postdoctorale opleiding in dit vak. De noodzaak voor een dergelijke opleiding was Prof. Van Houte duidelijk geworden vanuit zijn contacten met het practische orthopedagogische werk. De orthopedagogiek te bestuderen als bijvak in het kader van een doctorale studie of als facultatieve studierichting geeft een inleiding, maar biedt onvoldoende steun aan de toekomstige werkers in de orthopedagogiek. Er moest dus een mogelijkheid worden geschapen tot vervolgscholing op het hoogste universitaire niveau. Deze kwam in 1961 tot stand. Gedurende 10 jaar was Prof. Van Houte voorzitter van de commissie tot bestudering van goede onderwijsmethoden voor het algemeen vormend nijverheidsonderwijs voor meisjes, als opvolger van Kohnstamm. |
BRON: Drs. A. J. Wilmink (1962). Bij het afscheid van Prof. Dr. I. C. van Houte. TvO. BRON: Prof. dr. J. J. Dumont, dr. A. Wilmink, dr. J. van Weelden (1981). In gesprek met prof. dr. I. C. van Houte. TvO. |
I.C. van Houte
W.A. van Liefland |
1892–1963 |
Van Liefland is in Haarlem tot onderwijzer opgeleid, waar hij in 1911 voor de lagere akte slaagde, na al in 1910 bevoegdheden voor tekenen, gymnastiek en handenarbeid behaald te hebben. In 1914 behaalde hij de hoofdakte. In 1926 werd hij onderwijzer aan de Alfred Binetschool te Amsterdam: hij begon dus bij het debielenonderwijs zijn werk bij het BLO. In 1929 deed hij een 'examen voor onderwijs aan scholen voor zwakzinnigen' en verwierf hierbij de aantekening 'tot volle tevredenheid van de commissie'. In 1940 trok hij als hoofd van de Dr. Bekenkampschool naar Groningen, nadat hij de laatste jaren aan de Alfred Binetschool plaatsvervangend hoofd was geweest. In Groningen begon hij met het werk bij motorisch opvoedbaren, welk werk verder zijn leven beheerst heeft. Zijn verblijf in België, van mei tot september 1936, is voor hem het startsein geweest voor intensivering van zijn werk voor het gehandicapte kind. In een advertentie in 1935 stelde de regering studiebeurzen beschikbaarvoor 'kunstenaars en geleerden van naam' voor een verblijf in het buitenland. Van Liefland bestudeerde Decroly, speciaal zijn systeem voor het zwakzinnige kind, terwijl zijn zoon Pim enige maanden de Decrolyschool voor GLO bezocht. |
Vader: Onderwijzer. |
BRON: Hamelink, C. (1962). W.A. van Liefland, goudzoeker in de wildernis. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 1, 33-36. |
W. A. van Liefland, goudzoeker in de wildernis - C. Hamelink
LINK